Carpe diem
- Ron Jansen
- 1 nov
- 2 minuten om te lezen
Het was rustig bij de ziekenhuisbushalte. Enkel een elegante grijsaard zat op het bankje. Ik groette hem vriendelijk en nam naast hem plaats.
De man knikte en keek me aan. ‘Opgelucht zeker?’
Ik keek hem verbaasd aan. Inderdaad was ik opgelucht. De uitslag van de scan was klip en klaar: niets aan de hand.

‘Is het me zo aan te zien?’ vroeg ik. Hij lachte even beminnelijk.
‘Nu kunt u het ook met een gerust hart aan uw dochters vertellen, denk ik.’
Hoorde ik dat nu goed? Had hij het over mijn dochters? Hoe…?
‘Kennen wij elkaar?’ vroeg ik, terwijl ik hem eens goed aankeek. Er ging geen belletje rinkelen.
‘Of ik u ken? Misschien slechts die aspecten die ik in mijzelf herken,’ sprak hij mysterieus. En weer dat beminnelijke lachje.
Hij zag de verwarring en het onbegrip in mijn gezicht .
‘Hebben wij elkaar eerder ontmoet, bedoelt u?’ vroeg hij vervolgens, ‘tja, wie weet…’
Ik raakte nog verder in de war.
‘Maar weet u, dat is van ondergeschikt belang,' ging hij verder, 'het verleden is om van te leren, de toekomst om over te filosoferen en het heden om te leven. Geniet van het hier en nu. Carpe diem.’
Ja, die dag was inderdaad zo’n ‘pluk-de-dag-dag’. Daar zou ik inderdaad van gaan genieten.
‘De toekomst blijft meestal onvoorspelbaar, weet u, en brengt altijd verrassingen met zich mee. Die dienen zich altijd op onverwachte momenten aan.’ Hij keek me even doordringend aan. ‘Is het al lang geleden dat u uw oude liefde heeft gezien?’
Ik was nu helemaal met stomheid geslagen. Sinds mijn scheiding moest ik inderdaad steeds vaker aan Anne denken. Hoe zou het met haar zijn? Zou ik haar nog herkennen? Meer vragen dan antwoorden.
‘Ah, daar is de bus.’ De grijsaard stond op en deed een stap naar voren. Toen de bus stopte liet hij me met een handgebaar weten dat ik voor mocht.
‘Ja, maar ik wil zo wel van u weten…’
‘Gaat u nu maar!’
Ik liep de bus in, ging zitten en wachtte tot hij in ging stappen, maar de deuren gingen al dicht.
Ik sprong op, zocht de grijsaard, maar bij de halte stond niemand meer. Verbaasd keek ik om me heen, tot er iemand aan mijn mouw trok.
‘Eric, ben jij het?’ klonk het.
‘Anne?’



Opmerkingen